ARCHEOLOGISCHE VONDST IN HEGELSOM
Op 7 november 1979 waren Grad en zoon Ben Alaerds in het veld naast de tuinderskas van Ben aan de Holstraat (thans Reysenbeckstraat) bezig met het graven van sleuven voor de buizen van een beregeningsinstallatie. Opeens stootte Grad op een stuk ijzer. Hij dacht eerst dat het een granaat was, omdat in de oorlog de Canadezen hier hun afweergeschut hadden. Maar even later kwamen er ook botten naar boven en scherven aardewerk. De mannen moesten er om lachen, maar rond het middaguur kwam het toen negenjarige dochtertje Petra van Ben Alaerds thuis en die zette hen aan het denken. Petra zag dat opa naast verroest ijzer enkele scherven had opgegraven. Het toeval wilde dat Petra in de vierde klas van de lagere school de televisielessen volgde over het stenen tijdperk en onderwijs kreeg van meester Gert Verheijen uit Horst, een verwoed amateurarcheoloog.
In het Dagblad voor Noord-Limburg van 30 november 1979 lezen we dat Petra het volgende verteld. “De meester had ons verteld dat we moesten melden als we ooit iets vonden. Toen ik de scherven zag, dacht ik meteen dat het iets belangrijks kon zijn. Ik heb het toen tegen opa gezegd en het de meester verteld”. Amateurarcheoloog Jos Schatorjé ging vervolgens naar de vindplaats en zag al vrij snel dat het om een Vorstengraf ging en schakelde de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in.

Foto november 1979 DvNL Petra Alaerds (9 jaar) en opa Grad Alaerds (65 jaar)
Uit onderzoek bleek al vrij snel dat de tuinders iets heel bijzonders hadden opgegraven. Het “stuk ijzer” bleek een opgerold zwaard uit de vroegere ijzertijd (ongeveer 700-500 jaar voorChristus), een zogenaamd Hallstatt-zwaard. Te samen met de gevonden botten en potscherven wees het op een vondst van een graf van een “vooraanstaand” man uit de ijzertijd. Een “vorstengraf” noemt men het gemakshalve. Uit de botscherven konden de restaurateurs van de ROB de “Schrägrandurn” reconstrueren waarin zowel beenderen als opgerold zwaard zich moeten hebben bevonden.

In 1979 werd er gedegen archeologisch onderzoek verricht op de vindplaats, maar meer kwam er niet uit de grond. Pas in 1983 werden er op enkele tientallen meters van het vorstengraf opnieuw urnen gevonden bij graafwerkzaamheden voor de aanleg van een waterreservoir.
Alles wijst er dus op dat er in ons dorp een klein urnenveld ligt uit de vroegere IJzertijd. Vooral de grote grafheuvel waarin het “Vorstengraf” heeft gelegen is uitzonderlijk. Bodemkundig onderzoek heeft uitgewezen dat hij een diameter heeft gehad van maar liefst 19 meter en dat er ruim 200 kubieke meter grond voor moet zijn aangevoerd, deels in de vorm van plaggen. Uit dit soort gegevens, gecombineerd met het bijzondere zwaard, leidt men af dar er door de dorpsbewoners nogal veel werk gemaakt is van de begrafenis van deze dode en dat het dus moet gaan om een dorps- of stamhoofd of een andere leidende figuur.
Op 30 oktober 1981 werden de urn met zwaard door de familie Alaerds overgedragen aan de Stichting Oudheidkamer in Horst (toen nog gevestigd in het oude raadhuis aan de Steenstraat).

Vlnr Petra Alaerds, wethouder Janssen gemeente Horst, voorzitter Vullinghs van de Oudheidkamer Horst en Ben, Mia en Gerben Alaerds bij overdracht op 30 oktober 1981

Familie Alaerds bij de overdracht van de urn en zwaard op 30 oktober 1981
Na de verhuizing van de Oudheidkamer naar de Kantfabriek zijn de urn en het opgerolde zwaard overgedragen aan het Limburgs Museum in Venlo, daar zijn deze permanent te bezichtigen.
De informatie is gehaald uit het Dagblad voor Noord-Limburg (thans de Limburger) en uit stukken van de Stichting Oudheidkamer Horst.


