Centraal Fokstation voor Pluimveeteelt te Hegelsom (Horst)
De landbouwcrisis, die ook de Limburgse landbouw vanaf de jaren tachtig van de 20e eeuw teisterde, was mede verantwoordelijk voor een structuurverandering binnen de gemengde bedrijven op de zandgronden in deze streek. De veehouderij kwam binnen de bedrijven meer en meer centraal te staan en drong de akkerbouw in toenemende mate in een dienende rol. Dat proces wordt weerspiegeld in de omvang van de veestapels. Zo steeg de Limburgse veestapel van 72.599 dieren in de periode 1871-1880 tot 105.297 in 1910. En ook de hoenderstand vertoond in dezelfde periode een stijging van 232.615 in de jaren 1871-1880 tot 869.439 in 1910. Daarmee telde Limburg twee keer zoveel hoenders per eenheid van oppervlakte dan Nederland als geheel.
Aan de kippen was tot dan eigenlijk weinig aandacht besteed op de Limburgse boerderijen. Ze moesten hun eigen kostje zoeken op en rond het boerenerf. Eieren werden binnen het eigenhuishouden gebruikt of geruild bij de plaatselijke winkelier. Vanaf 1900 ging dat meer en meer veranderen, onder meer door de inzet van mensen als de spoorwegemployé Chr. Jansen uit Horst. De boeren werden zich daardoor steeds meer bewust van het belang van de pluimveeteelt als bron van inkomsten in hun bedrijfshuishouding.
Voorlichting door plaatselijke pluimveeverenigingen leidde ertoe dat zij meer aandacht gingen besteden aan de hoenders, hun verzorging, veredeling en huisvestingÂÂÂÂ en ook aan de gezamenlijke aankoop van voer. Ook kwam de coöperatieve afzet van eieren op gang, onder andere via de in 1904 opgerichte Coöperatieve Roermondse Eiermijn, C.R.E. Belangrijkste initiatiefnemer om tot oprichting van de C.R.E. te komen was Jan Beukers, hoofdonderwijzer van de jongensschool in het Middenlimburgse Neer. De afzetcoöperatie beperkte haar werkterrein niet tot het Middenlimburgse, maar sloeg haar vleugels ook uit over Noord-Limburg en Oost-Brabant. Al deze positieve ontwikkelingen hadden de al eerder genoemde spectaculaire groei van de hoenderstand in Limburg tot gevolg, waarbij de gemeente Horst, Sevenum en Venray wisten uit te groeien tot het belangrijkste pluimveegebied van de provincie.
De Eerste Wereldoorlog had uiteindelijk een desastreus effect op de pluimveeteelt. In de jaren 1917 en 1918 moesten talrijke dieren worden afgemaakt ten gevolge van de heersende voedselschaarste. Na de oorlog begonnen de pluimveehouders weer met veel inzet aan de wederopbouw. Een stimulans daarbij was dat de C.R.E. in 1921 overging tot oprichting van het Centraal Fokstation voor de Pluimveeteelt te Hegelsom, nabij het station Horst-Sevenum. De leden van de coöperatie hadden voor de bouw een renteloze lening ter beschikking gesteld. Van de Horster koopman Gerard van Daal waren twee percelen weiland gekocht. Aan de architect J.M. Keijsers uit Horst werd de opdracht voor het ontwerp verleend. Op 11 februari 1921 vroeg de aanstaande eerste directeur W. Janssen, tevens hoofdassistent van de Rijkspluimveeconsulent voor Limburg en Noord-Brabant, namens de C.R.E. de bouwvergunning aan, die nog dezelfde dag door de burgemeester en wethouders van Horst werd verleend. De vergunningaanvraag was een formaliteit, want de bouw was immers al begonnen. Op 3 februari vond de eerste steenlegging plaats. Daarbij prees W. Janssen de eminente ligging van het fokstation dicht bij het station en daardoor uitnodigend tot bezoek. Op 31 mei was zelfs de minister van landbouw H.A. van IJsselsteijn op bezoek geweest bij het in aanbouw zijnde fokstation. Op 20 april 1922 tenslotte, werd het Centraal Fokstation voor de Pluimveeteelt van de C.R.E. voor Limburg en Noord-Brabant officieel geopend.
In de eerste plaats werden door het Fokstation natuurlijk hennen voortgebracht ter ondersteuning van de landbouwbedrijven die zich bezighielden met de pluimveeteelt. Daarbij was veel aandacht voor de Barnevelder, omdat de bruine eieren van deze kippen een betere prijs opleverden dan de witte eieren van de witte leghorns. Maar behalve met de fok, hielden de medewerkers van het Fokstation zich ook bezig met onderzoek naar de bestrijding van ziekten en met het verbeteren van de voedering en de huisvesting van de hoenders. Tevens zorgde de C.R.E. voor de opleiding van leraren voor de pluimveeteelt en werden cursussen gegeven. In Hegelsom werd ook een eerste broedmachine, afkomstig uit de Verenigde Staten, geïntroduceerd. Door plaatselijke timmerlieden werd het apparaat nagebouwd. En in 1935 werden op het Fokstation, voor het eerst in Nederland kuikens gesekst. In Japan had men ontdekt hoe van eendagskuikens het geslacht vastgesteld kon worden. Door al vroeg de haantjes van de hennetjes te scheiden konden grote hoeveelheden voer worden bespaard. Vanuit Hegelsom werd via cursussen de vaardigheid van het seksen onder de pluimveetelers verspreid.
Zoals gezegd was het Centraal Fokstation een ontwerp van de Horster architect J. M. Keijsers. Het bestond oorspronkelijk uit twee parallelle vleugels. Het linker gebouw was het hoofdgebouw met het woonhuis met tentdak en de achterbouw onder een zadeldak. Het omvatte behalve de gebruikelijke woonvertrekken, ook een kantoor en een ontvangkamer, die toegankelijk waren via een deur in de rechter zijvleugel. Daar was ook een gevelsteen met inscriptie ingemetseld: “C.R.E. 1921 L.L.T.B. N.C.B.” , aanduidend de initiatiefnemer tot de bouw, de Coöperatieve Roermondse Eiermijn, het stichtingsjaar 1921 en de belanghebbenden, de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond en de Noordbrabantse Christelijke Boerenbond. In de kopgevel bevond zich een deur die toegang gaf tot de woning (deze deur is overigens bij een latere verbouwing vervangen door een raam). Het grootste deel van de achterbouw tenslotte, werd ingenomen door een broedlokaal. Het parallel aan het hoofdgebouw gelegen bijgebouw omvatte oorspronkelijk onder andere een schaftlokaal, een schuur en enkele bergruimten.
Bij een verbouwing in 1936 werden beide vleugels vervolgens door een tussenbouw met elkaar verbonden, waardoor een U-vormig grondplan ontstond.
De uitbreiding werd uitgevoerd volgens een plan van de Fa. Haegens & Martens. De bouwkosten werden geraamd opÂÂÂÂ ƒ 3.500,-. Het oorspronkelijke kantoor werd als extra slaapkamer bij de woning gevoegd en in het voorste deel van de broedruimte kwam een nieuw kantoor. De broedruimte werd als het ware dwars geplaatst en voor een deel ondergebracht in de nieuwe tussenbouw. Als gevolg van de veranderingen wijzigden ook de detaillering van de gebouwen op diverse plaatsen. In grote lijnen heeft het complex thans nog de vorm en de aanblik die het toen heeft gekregen.
(bron: Horster Historiën 4, ‘Van leem naar steen’, T. Pubben)
Gedenkboek C.R.E. 1904-1944 (klik HIER voor uittreksel):
1921, Fokstation in aanbouw:
1921, Overzicht fokbedrijf:
1921, Briefkaart fokbedrijf:
ca 1950, Personeel Fokstation Hegelsom (foto via Ger van Rens):
1. Onbekend; 2. Piet Huys; 3. Echtg. Piet Huys; 4. Graad Groenen; 5. Echtg. Graad Groenen; 6. Jeu Buijssen; 7. Echtg.Jeu Buijssen; 8. Dienstmeid Trees; 9. Onbekend; 10. Thei Schobers; 11. Karel de Ponti; 12. Echtg. Karel de Ponti; 13. Lei Linders; 14. Echtg. Lei Linders. 15. Hay Snellen; 16. onbekend; 17. Lambert van Rens; 18. Mevr. Bakker; 19. Echtg. Lambert van Rens; 20. Onbekend; 21. Antoon van Stratum; 22. Echtg. Antoon van Stratum; 23. Dhr. Bakker; 24. Frans Schobers; 25. Piet kluskens; 26. Hay Cuppen.
1935, Fokstation:
1938, Fokstation:
1986, Fokstation, Spoorweg 14: